Grammatica ตัวอย่าง การแต่งประโยค

  
 Uitleg belangrijkste grammaticale regels 

 

 
-       Een woord bestaat uit letters.

-       Een zin bestaat uit woorden.

-       Een tekst bestaat uit zinnen.
 
1. Letter   =  Het Nederlandse alfabet  A  /  Z
 
 

2. Woord  =  een woord is een aantal letters dat een betekenis heeft.

Bijvoorbeeld ;

-       huis, lopen, bomen

 

3. Zin    =  een zin is een aantal woorden dat een betekenis heeft.

Bijvoorbeeld ;

-       Ik ga naar school. Hij eet brood.

 

4. Werkwoord  =  een werkwoord is een woord dat aangeeft wat jij doet.

Bijvoorbeeld ;

-       hebben , zijn, zeggen, komen, rennen

 

 

 
5. Lidwoord  = bepaald; de, het / onbepaald ; een
  'de' of 'het' hoort vast bij een zelfstandig naamwoord;
Bijvoorbeeld ;

-       het huis, het raam , de auto, de kinderen

 

'een' kan bij alle zelfstandige naamwoorden staan;

Bijvoorbeeld ;

-       een vriend , een hond, een kat

 

6. Zelfstandig naamwoord  =  een ding. een mens of een dier,

Bijvoorbeeld ;

-       de tas, een man of een poes 

 

7.  Persoonlijk voornaamwoord  =  een woord dat in de plaats staat van een ding, een mens of een dier,

Bijvoorbeeld ;
 
  - ik, jij ,hij, zij, jullie, wij ;

- Ik ga naar school.

- Dit is mijn huis. Hij is niet groot.

-  jullie eten rijst.
 

8.    Vraagwoord   =  een woord waar je een vraagzin mee maakt.

Het  staat meestal aan het begin van een zin.

 
Bijvoorbeeld ;

-     Waar woon je?

-     Hoe heet je?

-     Hoeveel kinderen heb je?

-     Wanneer komt hij thuis?

 

9.    Bezittelijk voornaamwoord = een woord dat een bezit aangeeft.

Bijvoorbeeld ;
 
 -   mijn, jouw, uw, zijn , haar , ons/ onze, jullie hun.

-   Mijn huis. Onze zoon, zijn werk

 

10.   Bijvoeglijk naamwoord  = een woord dat iets vertelt over een zelfstandig naamwoord.

 
Bijvoorbeeld;  een mooi huis, een grote vrouw, of een dure auto.

 

11.   Telwoord = een woord dat een aantal aangeeft.
 
Bijvoorbeeld ;

 

-  twee, drie, honderd, duizend miljoen…
 
 
 
ตารางแสดงการใช้คำกริยา hebben และ zijn ให้สัมพันธ์กับประธาน
 
                            hebben zijn
 

Onderwerp

ประธาน

enkelvoud

เอกพจน์

meervoud

พหูพจน์

enkelvoud

เอกพจน์

meervoud

พหูพจน์

Ik

heb

-

ben

-

Jij

hebt

-

bent

-

U

hebt / heeft

-

bent

-

Hij / zij

heeft

-

is

-

Wij

-

hebben

-

zijn

Jullie

-

hebben

-

zijn

Zij

-

hebben

-

zijn

 
 
ข้อควรสังเกต 

- ตามกฎ การเติม ตัว t หลัง stam เมื่อต้องใช้กับประธาน je - jij- U- hij- zij- het ในประโยคบอกเล่า
       จะเป็นไปตามกฎคือเติม t หลังคำกริยานั้น  แต่ถ้าหากเมื่อ ต้องใช้ในการสร้างประโยคคำถาม
ที่ขึ้นต้นด้วย รากศัพท์ stam
       ถ้าประธานที่วางอยู่ หลัง คำกริยาที่ใช้ในการตั้งคำถามในประโยค เป็น jij, je ท้าย stam ไม่ต้อง เติม t แต่หากว่า
       คำนั้นมีตัว "t” อยู่  ท้ายอยู่แล้วก็ให้คงรูปไว้ ไม่ต้องเติม เพิ่มเข้าไป

- Koop je vaak Thaise films?
- เธอซื้อภาพยนต์ไทยบ่อยไหม
- Eet je vaak Thais eten?
- เธอกินอาหารไทยบ่อยไหม
- Loop jij vaak naar je werk?
- เธอเดินไปทำงานบ่อยไหม
- Bijt jouw hond vaak mensen?
- สุนัขของเธอกัดคนบ่อยไหม

- ข้อควรจำ !
- lezen                     ik lees                  
- lopen                     ik loop
- schrijven                ik schrijf
 
 
การใช้ คำกริยาในรูป รากศัพท์ stam ในการสร้างประโยคคำถามให้เข้ากับประธาน
 

Ik

werk

kook

Werk ik?

Kook ik?

Jij /je

U

werkt

 
werkt

kookt

kookt

Werk jij?

Werkt u?

Kook jij?

Kookt u?

Hij

Zij

Het

werkt

werkt

werkt

kookt

kookt

kookt

Werkt hij?

Werkt zij?

Werkt het?

Kookt hij?

Kookt zij?

Kookt het?

Wij

werken

koken

Werken wij?

Koken wij?

Jullie

werken

koken

Werken jullie?

Koken jullie?

Zij

werken

koken

Werken zij?

Koken zij?

  
 
Ik ga een boek kopen. ฉันจะไปซื้อหนังสือสักเล่ม
 
Het boek is oud. หนังสือมันเก่า
 
Ik hou van zon en zee. ฉันชอบดวงอาทิตย์ (แสงอาทิตย์) และทะเล 
 
 
การแต่งประโยค
 
 

1) Vraagzin = ประโยค คำถาม, ประโยค คำถามจะขึนต้นด้วย (คำกริยา= werkwoord )เสมอ เช่น

Kom je vanavond? เธอจะมามั๊ยคืนนี้?

Ben je moe?=คุณเหนื่อยมั๊ย??   

2) De hoofdzin= ประโยคหลัก

ประโยคหลักจะขึนต้นด้วย คำนาม= onderwerp เช่น ฉัน Ik/ผม,เธอ jij, je/คุณ u of dieren/ dingen
enz....+ แล้วตามมาด้วยคำกิริยา= werkwoord
เช่น ( eten=กิน/ slapen= นอน/ lopen =เดิน/ zitten =นั่ง และอีกมากมาย
แล้วตามมาท้ายสุดคือ +De rest / zelfstandig naamwoord (met : de / het / een )=กรรม เช่น rijst =ข้าว
op de bank = โชว์ฟา/ op straat =บนถนน  het huis =บ้าน เ
หล่านี้คือ กรรม= de rest เพราะถูกกริยาทำเช่น

ตัวอย่างค่ะ

IK eet rijst.

Ik ga naar bed.= ฉันไปนอน(1คน=enkelvoud)

Wij gaan naar bed.=พวกเราไปนอน(2คนขึ้นไป= meervoud)

ข้อควรจำ

Hoofdzin + en / of / maar / want / dus + Hoofdzin 

เช่น Ik blijf vandaag thuis, omdat ik ziek ben.=ฉันอยู่บ้านวันนี้เพราะฉันไม่สบาย

Ik ben vandaag thuis want ik ben ziek. =ฉันอยู่บ้านวันนี้เพราะฉันไมสบาย

3 ) De bijzin = ประโยคเสริม/ย่อย,

ประโยคเสริม/ย่อยจะขึนต้นด้วย voegwoord =คำเชื่อมคำสันธาน

เช่น omdat/ nadat/ voordat / zodat / tenzij / als / dat/ mits ......

แล้วตามมาด้วยคำกริยา= werkwoord อยู่ท้ายสุด เช่น

Als mijn vrouw aan de telefoon zit, ga ik naar buiten.=ถ้าภรรยาฉันคุยโทรศัพท์ ฉันจะออกนอกบ้าน

Ik ben vandaag thuis, omdat ik ziek ben.

Ik ben vandaag thuis want ik ben ziek.

= ฉันอยู่บ้านวันนี้เพราะฉันไม่สบาย

Ik vind het werk wat ik nu doe leuk en ik hoef geen ander werk te zoeken.

= ฉันชอบงานที่ฉันทำอยู่ ฉันไม่ต้องการงานอื่นอีกแล้ว

Vandaag is het mooi weer en ik ga samen met mijn man wandelen.

= วันนี้อากาศดี ฉันไปเดินเล่นกับสามีฉัน

Ik vind Thaise eten lekker,maar mijn man vindt het te heet.

= ฉันชอบอาหารไทย แต่สามีฉันว่าเผ็ดเกินไป

Mijn hond is groot en iedereen is bang van hem.

= สุนัขของฉันตัวโตมาก ใครๆเห็นก็กลัวมัน

Ik ben echt te dom om de Nederlandse taal te leren.

= ฉันโง่มากๆที่จะเรียนภาษาดัทช์

การผันรูปคำกริยา ตัวอย่างสั้นๆก่อนค่ะ

Het werkwoordคำกริยา   ; pesten   การแกล้ง

Tegenwoordige tijd (nu) ปัจจุบัน       Pesten  การแกล้ง   Verleden tijd ( toen)อตีด

Ik            pest                                                          Ik              pestte

Jij            pest                                                         Jij               pestte

Hij / Zij     pest                                                         Hij / Zij       pestte

Wij          pesten                                                     Wij               pestten

Jullie        pesten                                                     Jullie           pestten 

Tegenwoordige tijd (nu)ปัจจุบัน   verdragen  พยุง/รับผิดชอบ   Verleden tijd (toen)อตีด                                                      

Ik                 verdraag                                       Ik                  verdroeg    

Jij                verdraagt                                       Jij                   verdroeg

Hij / Zij         verdraagt                                      Hij / Zij           verdroeg

Wij               verdragen                                    Wij                  verdroegen

Jullie             verdragen                                     Jullie               verdroegen

Tegenwoordige tijd (nu)ปัจจุบัน   Werken การทำงาน        Verleden tijd (toen)อตีด                                                

Ik               werk                                        Ik                 werkte 

Jij              werkt                                        Jij                 werkte

 

การผันรูปคำกริยา(ต่อ)

Hij / Zij       werkt                                          Hij / Zij         werkte  

Wij             werken                                        Wij                 werkten

Jullie         werken                                          Jullie              werkten 

Voorbeeld  (ตัวอย่าง)

Hij  voelt  iets raars in zijn schoen.      Hij  voelde  iets raars in zijn schoen.

Sina draait rondjes op het plein.         Sina draaide rondjes op het plein.

Jenny en Aoy bouwen een zandkasteel. Jenny en Aoy bouwden een zand kasteel